1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) „invoer”, invoer als omschreven in artikel 30 van Richtlijn 2006/112/EG, alsmede de aangifte tot verbruik nadat gebruik werd gemaakt van een der regelingen als genoemd in artikel 157, lid 1, onder a), van genoemde richtlijn of van een regeling van tijdelijke invoer of doorvoer;
b) „persoonlijke goederen”, goederen die voor het persoonlijk gebruik van de belanghebbenden of voor de behoeften van hun huishouden dienen, en met name: roerende goederen en voorwerpen, fietsen en motorfietsen, automobielen voor particulier gebruik en aanhangwagens daarvan, kampeerwagens, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen, alsmede huishoudelijke voorraden die overeenkomen met een normale gezinsbevoorrading, kleine huisdieren en rijdieren;
c) „roerende goederen en voorwerpen”, persoonlijke voorwerpen, linnengoed, goederen bestemd voor meubilering of uitrusting voor persoonlijk gebruik van de belanghebbenden of voor de behoeften van hun huishouden;
d) „alcoholische producten”, producten (bier, wijn, aperitieven op basis van wijn of alcohol, gedistilleerde dranken, likeuren en andere alcoholhoudende dranken, enz.) die onder de 1 GN-codes 2203 tot en met 2208 vallen;
e) „Gemeenschap”, de gebieden van de lidstaten waar Richtlijn 2006/112/EG van toepassing is.
2. Persoonlijke goederen mogen door hun aard of hoeveelheid geen commerciële bedoeling laten blijken en mogen evenmin bestemd zijn voor een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG. Draagbare instrumenten voor kunsten en ambachten die de belanghebbende nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep, zijn evenwel ook persoonlijke goederen.